dossier private kwaliteitsborging
Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland heeft een alternatief stelsel voor kwaliteitsborging gepubliceerd, een alternatief op het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen.
Het alternatief is, vergelijkbaar met het wetsvoorstel, gebaseerd op het uitgangspunt dat de markt zelf de kwaliteitsborging moet gaan organiseren. Het grote verschil is dat de toelatingsorganisatie, instrumentbeheerders en private kwaliteitsborgers uit de formule worden gehaald. Hiervoor in de plaats is een rol voor een nieuw overheidsorgaan bedacht, een landelijke inspectiedienst die op regionaal niveau moet gaan controleren. Dit is per saldo het gemeentelijk toezicht centraal georganiseerd maar dan anders. Leges maken plaats voor een kostendekkende fee. De bouwer betaalt voor het controleren of de vereiste kwaliteit aantoonbaar wordt geleverd.
Ik ga met grote stappen door het alternatief. Ik benoem de belangrijke punten en geef mijn ‘beoordeling’.
Bouwbedrijven gaan betalen gebaseerd op een score. Is de interne kwaliteitsborging goed geregeld dan betaal je minder, is dit slecht op orde betaal je meer.
Mijn beoordeling:
Dit acht ik onwerkbaar. Het zal lastig zijn om die inschatting, hoe bouwers de kwaliteitsborging hebben georganiseerd voor het bepalen van de score, objectief vast te stellen. Het uitgangspunt moet zijn dat bouwers de kwaliteit zelf borgen. Anders dan het wetsvoorstel op dit moment moet de primaire verantwoordelijkheid voor het voldoen aan de bouwvoorschriften bij de bouwers liggen. Dit moet bij voorkeur gebaseerd op een standaard voor kwaliteitsborging. Zonder standaard is het waarderen van wat bouwers aan kwaliteitsborging doen arbitrair. Het is goed dat kwaliteitsborging van bouwers onderdeel van het systeem wordt gemaakt. Bij het huidige wetsvoorstel zijn bouwers niet gehouden aantoonbare kwaliteit te leveren. Bouwers worden hier indirect wel toe aangespoord met de zwaardere aansprakelijkheid maar dat is niet hetzelfde als helder regelen dat de bouwers in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het aantoonbaar voldoen aan de bouwvoorschriften.
Maakt de bouwer de kwaliteit – gebaseerd op de standaard – aantoonbaar dan kan de controle relatief eenvoudig. Doet de bouwer het niet of niet goed dan weet hij op voorhand dat een bouwwerk niet in gebruik mag worden genomen. Omdat het eenvoudiger en vooral ook slimmer kan met inzet van ict heb je een relatief klein apparaat nodig om het werk van de bouwer te monitoren. Wat dit doet voor leges / bekostiging vraagt nadere studie. Ik kan me voorstellen dat het wordt gekoppeld aan het systeem van controle waar zowel de bouwer als de inspectiedienst gebruik van maken.
Het centraal regelen wordt als grote plus gezien. Er is hiermee sprake van uniforme landelijk aangestuurde kwaliteitseisen en kwaliteitscriteria gebaseerd op, zoals ik het lees, de huidige manier van doen.
Mijn beoordeling:
Er zijn meerdere redenen voor de ophanden zijnde stelselwijziging. Dit betreft onder andere de kwaliteit van het huidige bouw- en woningtoezicht. Niets ten nadele van de inzet bij gemeenten, de inhoudelijke kant, de aanpak en systematiek, is naar mijn mening niet meer passend voor de eisen van deze tijd. Het huidige systeem voor de beoordeling van kwaliteit gebruiken acht ik dan ook minder wenselijk. Zoals aangegeven heeft het de voorkeur hier een standaard voor te bepalen. Het centraal regelen is in beginsel prima. Hiermee is sprake van uniformiteit.
De grote plus van centraal is dat je duidelijk kunt sturen. Een probleem met het huidige stelsel is dat gemeenten nu een bepaalde vrijheid hebben om naar eigen inzicht bouw- en woningtoezicht te organiseren. Dat haal je er dan uit.
Geen woud aan verschillende instrumenten, instrumentbeheerders en kwaliteitsborgers, lagere kosten, eenvoud en een grotere prikkel de interne kwaliteitsborging te verbeteren.
Mijn beoordeling:
De eenvoud spreekt inderdaad tot de verbeelding. Ik ben het eens met de bedenkers van het alternatief dat het huidige wetsvoorstel met een toelatingsorganisatie, instrumentbeheerders, instrumenten, kwaliteitsborgers, registers, iedereen straks aan de permanente educatie, zijn prijs heeft. Het kan echt stukken eenvoudiger. Los van de prijs acht ik het terecht vraagtekens te plaatsen bij werking van het stelsel ‘wetsvoorstel’. Omdat er verschillende instrumenten komen, geen standaard voor kwaliteitsborging, een toelatingsorganisatie die enkel naar procedures gaat kijken, onafhankelijk niet optimaal is geregeld (met name bij waarborginstellingen) is het voldoen aan de bouwvoorschriften niet (eenduidig) gegarandeerd.
Het alternatief kan snel voor alle gevolgklassen worden ingevoerd en de integrale projectbenadering zoals beoogd in de Wabo en straks Omgevingswet wordt niet doorbroken.
Mijn beoordeling:
Deze aanname is gebaseerd op de huidige aanpak, dat die ook inderdaad transplanteerbaar is: ”We blijven op hoofdlijnen doen wat we nu ook doen maar dan van een centrale plaats.” Het clusteren van taken is prima. Doorborduren op de huidige manier van doen zie ik als minder wenselijk.
Een belangrijke plus is het in stand houden of mogelijk verbeteren van de relatie met de veiligheidsregio’s. In het wetsvoorstel is de rol van de brandweer niet optimaal. De brandweer hangt er een beetje bij. De primaire focus bij het voldoen aan de bouwvoorschriften is veiligheid: constructieve veiligheid en brandveiligheid. Gevolgklassen zijn gebaseerd op gevolgen bij bezwijken. We sturen dus primair op het risico. Het is dan ook goed de veiligheidsregio’s onderdeel van het nieuwe stelsel te maken en optimaal te gebruiken. De combinatie met een landelijke inspectiedienst is sterk. Dit biedt tevens de mogelijkheid om t.z.t. door te pakken naar het borgen van kwaliteit in de gebruiksfase, de fase waarin de veiligheidsregio’s een belangrijke taak hebben in toezicht en handhaving. De link maken is cruciaal. In de huidige opzet wetsvoorstel is er geen relatie tussen bouwen en daadwerkelijk gebruik. Het wetsvoorstel ziet enkel op het voldoen bij oplevering. Dit is relatief kortzichtig. Is kwaliteitsborging en daarmee ook dossiervorming gestandaardiseerd dan is er voor de relevante toepassing geen knip meer tussen bouwen en gebruiken. Dat zou een enorme sprong vooruit zijn. Het wordt ineens een stuk eenvoudiger.
Resumerend
Het sterke punt van het alternatief is dat er een deskundige onafhankelijke partij boven de markt staat. In de beoogde opzet (wetsvoorstel) is enkel sprake van controle op toepassing systeem (toelatingsorganisatie). Dit maakt dat er niet naar inhoud wordt gekeken. Dit zie ik als een gebrek. Met het voorgestelde alternatief haal je dit weg.
Het alternatief biedt kansen om de veiligheidsregio’s optimaal in te zetten met een mogelijke plus: kwaliteitsborging in de gebruiksfase beter organiseren.
Ook is de onafhankelijkheid bij het alternatief optimaal georganiseerd. De overheid is optimaal onafhankelijk. Bij een aantal van de huidige instrumenten (in wording) plaats ik kanttekeningen bij het punt onafhankelijkheid – verwevenheid bouwers – garantieregelingen en kwaliteitsborging. Ondanks dat ik mezelf een beetje in de vingers snijd met deze uitspraak, acht ik het cruciaal in te zetten op het best haalbare. De markt verzint wel een manier er wat aan te verdienen.
Een belangrijk punt van het alternatief is dat bouw- en woningtoezicht erkent dat het verstandig is dat de bouwer een directe verantwoordelijkheid heeft in het borgen van kwaliteit, dus niet enkel indirect via de route aansprakelijkheid. De directe verantwoordelijkheid, aantoonbaar aan de bouwvoorschriften voldoen, regelt het huidige wetsvoorstel niet! Ik heb al herhaaldelijk met argumenten in mijn blogs, visiestukken, gesprekken met belanghebbenden enz. aangegeven dat het daar begint. De bouwer moet in eerste instantie zelf verantwoordelijk worden gemaakt voor het aantoonbaar voldoen aan de bouwvoorschriften. Huiswerkbegeleiding is prima maar je moet het zelf doen!
Het alternatief acht ik kansrijk in combinatie met een standaard voor kwaliteitsborging. Indien we als bouw allen aan die standaard worden gehouden is toezicht relatief eenvoudig. Het is dan wel zaak dat er zoveel mogelijk collectieve kennis en intelligentie van experts in de uitwerking van die standaard wordt gebracht. Het huidige toezichtprotocol voorziet hier, in mijn ogen, niet in.
Voor de beheersbaarheid / efficiency is het wenselijk dat informatie via eenzelfde portal wordt ontsloten. Eén vindplaats, op één plaats dossiervorming, regel werking met bevoegdheden. Dit is relatief eenvoudig te organiseren, dit is er.
Een aandachtspunt is de werking van een landelijke inspectiedienst. Zonder afbreuk te doen aan de inzet van veel ambtenaren bij gemeenten moet er de garantie zijn dat we een optimaal functionerend stelsel krijgen en niet schuiven met capaciteit met onduidelijkheid over de vereiste prestatie van een dergelijke dienst. De huidige werkwijze binnen gemeenten kan niet als model worden gebruikt voor het centraal organiseren van toezicht. Daar moet echt aan worden gesleuteld.
Tot slot
U mag best weten dat ik in de aanloop naar het wetsvoorstel de stille hoop had dat gemeenten, na een potje huilen, de gelederen zouden sluiten en alles op alles zouden zetten om te laten zien hoe het beter kan, niet alleen op papier maar ook met daden. Kijk kritisch naar jezelf, stel je open voor positieve kritiek en werk aan beter. Met een verbeterd toezichtprotocol (standaard) die klinkt als een klok, de bereidheid eigen mensen te houden aan prestaties, het slaan van de brug naar de markt door het stelsel bouw- en woningtoezicht te verweven met aantoonbare kwaliteit van bouwers, met ict, met sturing en niet te vergeten een duidelijke visie, zou het mogelijk moeten zijn om hervorming tot stand te brengen. Het is niet gebeurd. Ik ben een beetje teleurgesteld in het uitblijven van urgentie. Nu pas komt er een alternatief op hoofdlijnen. Dat gezegd hebbende … het alternatief heeft veel goede elementen.
Ik acht het verstandig dat onze minister het zorgvuldig weegt.
Pieter Plass