Dit is een vraag van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) zelf.
Met deze vraag begon de recente bijeenkomst Kennisportal Constructieve Veiligheid. Juist deze vraag nader beschouwen was uiteraard niet voor niets. Onderzoek heeft alleen zin als er ook iets mee wordt gedaan.
De OvV heeft de afgelopen jaren al vaker dezelfde aanbevelingen geformuleerd. Het is toch wel enigszins beschamend te moeten constateren dat er in de praktijk weinig of helemaal niets mee gebeurt.
Het is extra bijzonder dat juist dit punt tijdens de lancering van het Kennisportal, wat met steun van BZK tot stand is gekomen, wordt uitgelicht en geanalyseerd om aan te geven dat we nog een lange weg moeten bewandelen met waarborgen constructieve veiligheid … er moet een tandje bij. Informatie met een portal ontsluiten is wat anders dan het ook gewoon goed regelen. Daar moet wet- en regelgeving aan te pas komen.
Pieter van Vollenhoven van de Stichting Maatschappij en Veiligheid bepleit dat er een ‘kritische waakhond voor de veiligheid’ moet komen om te controleren wat er met aanbevelingen van de OvV wordt gedaan. Dit bepleiten is nu weer … niet voor niets. Ook Van Vollenhoven constateert dat aanbevelingen geen navolging krijgen. Het is allemaal te vrijblijvend.
Dit aspect – gebeurt er wel wat met de onderzoeken van de OvV? – is begin dit jaar door Kamerleden onder de aandacht gebracht in een rondje vragen aan minister Ollongren. De minister is van mening dat er wel degelijk het nodige met de aanbevelingen wordt gedaan en er de afgelopen jaren diverse acties in gang zijn gezet en resultaten zijn geboekt.
In de beantwoording van vragen lopen wat zaken door elkaar. De veiligheid van het werken op bouwplaatsen, het voorkomen van ongevallen, wordt vermengd met constructieve veiligheid. Het heeft met elkaar te maken maar niet helemaal. Je kunt prima veilig werken maar wel onveilige gebouwen maken of andersom. Dat vermengen geldt ook voor wet- en regelgeving in relatie tot richtlijnen en convenanten die geen wettelijke grondslag hebben. Op het gebied van de arbeidsomstandigheden zijn er wettelijke verbeteringen gerealiseerd. Op het gebied van de constructieve veiligheid echter niet. De minister verwijst wat dat betreft naar het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen.
De minister geeft aan dat de bouwsector zelf de aanbevelingen van de OvV heeft opgepakt met de Neprom gedragscode Constructieve veiligheid (2008) en het Compendium Aanpak Constructieve Veiligheid (2008/2011) waarin werkwijzen voor het borgen van constructieve veiligheid zijn beschreven. Deze melding komt met de disclaimer dat niet bekend is of er ook inderdaad mee wordt gewerkt.
Op de vraag van Kamerleden of de minister bereid is met de bouwsector en de OvV in overleg te gaan om te kijken in hoeverre aanbevelingen alsnog in concrete maatregelen kunnen worden omgezet is het antwoord als volgt:
“Uit mijn voorgaande antwoorden kunt u opmaken dat de aanbevelingen van de OvV worden opgevolgd en dat er in dat kader met de bouwsector overleg plaatsvindt over de verschillende mogelijkheden om de bouwveiligheid te verbeteren. Hiermee voer ik de kabinetsreacties op de verschillende rapporten van de Onderzoeksraad uit. Een overleg hierover met de OvV vind ik daarom niet nodig.”
Kamerleden zijn doordrongen van het feit dat aanbevelingen niet in daden worden omgezet. De vraagstelling is wat dat betreft helder geweest. Toch is het na het vragenrondje stil geworden. Er is geen Kamerlid opgestaan met de melding “Beste minister, dank voor uw antwoorden, u geeft echter aan dat er in al die jaren nog niets is gebeurd met waarborgen constructieve veiligheid … met de vrijblijvende handvatten komen we er niet anders zouden we niet keer op keer dezelfde aanbevelingen van de OvV krijgen.”
Wordt het nu ineens anders als de OvV over Eindhoven gaat rapporteren? Ik heb mijn bedenkingen. Het zal meer van hetzelfde zijn, een herhaling van zetten, en het standpunt van onze minister is immers al bekend.
Dit betekent toch dat onze volksvertegenwoordiging iets kritischer moet worden, niet alleen moet vragen maar ook een resultaat gaan afspreken.
We hebben het enerzijds over veiligheid tijdens het bouwen, de veiligheid voor iedereen op de bouwplaats en de veiligheid van de omgeving. Anderzijds hebben we het over de veiligheid van een bouwwerk na oplevering, de garantie dat bouwwerken veilig zijn voor gebruikers en de omgeving. Bij onderzoek naar een instorting moet die tweedeling ook worden gemaakt. Was er sprake van een onveilige bouwplaats? Zo ja, wie had daar een rol in, wie had daar in moeten sturen? Zijn daar conclusies aan te verbindingen om het bouwbreed beter te organiseren? Moet dat sturen met wet- en regelgeving? Voor het tweede aspect, waarborgen constructieve veiligheid, moet ook zorgvuldig worden gekeken naar taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Hoe was geregeld dat dit gebouw veilig zou zijn bij ingebruikname? Waar is het misgegaan? Ook hier overstijgen conclusies het incident.